U kent het mantra ‘wie eist, bewijst’ waarschijnlijk wel. Dit mantra wordt beschouwd als het uitgangspunt binnen het bewijsrecht. Bewijzen is lang niet altijd zo eenvoudig als het op het eerste gezicht lijkt. Zo kan het in de aanloop naar een procedure of tijdens een procedure voorkomen dat een partij bekend is met de inhoud van een schriftelijk bewijsmiddel, maar deze niet in zijn bezit heeft.
Om toch inzage te krijgen in het bewijsmiddel kan een partij met rechtmatig belang een vordering tot inzage in dat specifieke stuk instellen. Dit is vastgelegd in artikel 843a Rv en wordt het recht op inzage of de exhibitieplicht genoemd. Wanneer het over documenten die bij derden liggen gaat, zijn rechters echter terughoudend in het toewijzen van de vordering tot inzage (Rb. Rotterdam 23 juli 2015; Rb. Oost-Brabant 11 september 2013).
Veranderingen op het gebied van bewijsrecht staan voor de deur. Twee maanden geleden is namelijk de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht gepubliceerd in het Staatsblad. Deze wet zal op 1 januari 2025 in werking treden en brengt onder andere vereenvoudiging en verduidelijking van het recht op inzage met zich mee. Dit blog behandelt verschillende vragen over het inzagerecht in het licht van deze nieuwe wetgeving.
Wat verandert de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht?
Per 1 januari 2025 wordt artikel 843a Rv vervangen door artikelen 194, 195 en 195a Rv. Dit zorgt ervoor dat het inzagerecht in lijn wordt gebracht met andere bewijsmethoden, zoals het getuigenverhoor en het deskundigenbericht. Ook gaat het recht met de tijd mee wat betreft vormen van informatie. Hierdoor behoort inzage in computerbestanden ook tot de mogelijkheden binnen het bewijsrecht.
Belangrijker is dat het recht op inzage vanaf 2025 ook ingezet kan worden om inzage te krijgen in documenten die bijzonder relevant zijn voor de procedure, maar die in het bezit zijn van een derde partij (artikel 195a (nieuw) Rv). De terughoudendheid van rechters om een exhibitievordering toe te wijzen is dus niet terug te zien in de nieuwe wetgeving.
Heb ik altijd recht op inzage?
Als de verzoeker voldoende belang heeft, geldt voor het inzagerecht de hoofdregel dat degene die over de relevante bewijsstukken beschikt op verzoek verplicht is om inzage te verschaffen (artikel 194 lid 1 (nieuw) Rv).
Op deze hoofdregel zijn twee uitzonderingen (artikel 194 lid 2 (nieuw) Rv). Allereerst geldt een uitzondering voor personen met een verschoningsrecht, zoals personen met een professionele geheimhoudingsplicht. Bovendien kan de vordering tot inzage afgewezen worden op grond van gewichtige redenen. Dit speelt onder andere wanneer redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
Hoe kan de vordering tot inzage ingesteld worden?
De vordering tot exhibitie jegens een derde kan op een drietal verschillende wijzen ingesteld worden. Allereerst kan de derde betrokken worden in een aparte procedure. Een kort geding leent zich hier bij uitstek voor. Daarnaast kan de derde mee gedagvaard worden in het geschil tegen de eigenlijke wederpartij. Dit is slechts mogelijk als een partij reeds voor aanvang van een procedure kennis heeft van een bewijsstuk dat zich onder een derde bevindt. Tot slot kan een derde betrokken worden in een lopende procedure.
Kan de vordering tot inzage ook tegen de overheid ingesteld worden?
Inzage in publieke informatie vastgelegd in overheidsdocumenten wordt geregeld door de Wet open overheid (Woo). De Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht koppelt de exhibitieplicht aan de Woo in artikel 194 lid 3 (nieuw) Rv. Dit is een belangrijke verandering ten opzichte van de regeling uit artikel 843a Rv. Deze regeling werd namelijk geacht op zichzelf te staan (HR 20 december 2002).
Het is daarmee mogelijk om een vordering tot inzage tegen de overheid in te stellen. De overheid kan echter niet tot inzage verplicht worden, indien zij daar op basis van de Woo niet toe verplicht is. Daarmee kent het nieuwe artikel 194 Rv de overheid als derde een speciale positie toe.
Aan het bovenstaande voegt de Memorie van Toelichting toe dat de overheid niet altijd het verstrekken van bepaalde gegevens met een beroep op de Woo kan weigeren. In sommige gevallen kan de overheid bijvoorbeeld volstaan met het weglakken of zwartmaken van onderdelen die niet geopenbaard mogen worden of die voor het geschil niet relevant zijn (Kamerstukken II 2019/2020, 35 498, nr. 3).
Meer informatie?
Heeft u vragen over het recht op inzage of wilt u meer weten over de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht? Neem dan contact op met een van onze specialisten.
Geschreven door:
mr. Robert van Huussen.
Heeft u een vraag? Neem contact op.